Pagina:Harting, Het eiland Urk (1853).pdf/50

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

— A —

rib (*), waarvan wog bij menscheugeheugen overblijfsels bestonden, zelfs zoo veal muurwerk , dat de schippers het moesten vermijden.

Dat het eiland ook aan de Oostzijde in omvang verloren heeft» zullen wij straks zien, doch het aangevoerde is valdoende ten hetooge, dat ook het hooge diluvinle gedeelte zieh vroeger ver= der in zee heeft uitgestrekt. Inderdaad is dan aok de stelling zeer waarschijnlijk, dat eertijds het geheele Oostelijk gedeelte van het rif daartoe heeft behoort, en dat, terwijl door de zoe het fijnere slib is weggespoeld, het zand en de steenen op de plaats zijn blijven liggen. Wiervoor pleit ook de zonderlinge wigvormige gedaante van dit hooge gedeelte, als het ware de helft van eenen vroegeren diluvialen heuvel voorstellende, terwijl de mndere thans verdwenen helft naar de Westzijde waarschijnlijk mede langzaam glooijend afliep.

Wat de wijze aanbelangt, hoe deze logm- en leemmergelbank mét de groote daarin besloten gerolde rotsblokken op die plaats gekomen is, 200 is voorzeker thans de tijd nog niet gekomen, am op goede gronden eene keuze te doen uit de velo hypothe- sen, die, ter verklering van het ontstaan der geheele formatie, waartoe dit gedeelte van het eiland behoort, zijn uitgedacht Atleenlijk kan men eenige waarschijnlijke gissingen opperen, aan- gaande den oorsprong der in den bodem gevonden steonen.

Even als veelal in het diluvium, — doch hier te opmerke- lijker, uit hoofde van de vastheid der massa, waarin zij ledol- ven liggen, — vinden wij gesteenten uit alle tijdvakken, van

lijk, omdat het Vol van Uek heide vaneen scheidt. Zunder ìn Het minste partij de lrekken voor het gevoelen van Scheltema, doe ik hier cchter opmerken, dot het Val van Erk miet zóó diep ia, dat dit vene vroegere aavcensluiting onmogelijk zonde maken, De grootste diepte bedraagt 5,6 el, terwijl de seoghedding onder Arasterdmn op sommige pouten eens neg iets groetere diepte bereikt.

U} Eeen langwerpige smalle zaudplaat , zijnde ceue voortzeliing van het Fukhaniter taud, in eenu zuileesteike rigterg,


ù