Pagina:Harting, Het eiland Urk (1853).pdf/57

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

— db —=

zenswaardig opstel over het eiland Schokland (f} mede vau dit kerkhaf gewag gemaakt. Alleenlijk stelt hij het veel verder van Urk, namelijk op een derde van den afstand tusschen de beide eilanden, en, daar deze 11406 ellen bedraagt, dus op 3806 ellen, of ruimt vier malen verder, dan het volgens do op- guve van Wagenaar zoude gelegen zijn.

Toen ik op Urk was, vond ìk ook dnar de overlevering alge- meen, dat het eiland eertijds veel grooter was geweest, en wel bepaaldelijk in de oostelijke rigting. De Burgemeester verhaalde mij, dat hij voor cenige jaren, bij eenen buitengewoon lagen wa- terstand, tot een vierde uurs ver van de Gostkust in zee was ge- gaan, en toen aldaar eea palen hooftl had gevonden, zigtbaar ter lengte van minstens 14 ellen. Ik herinner hierbij, dat nog tot in het begin dezer eeuw aan denzelfden kant van het eiland de reede voor de schepen ìs geweest.

(t) Overijsselsche Almanak vanr oudheid on Letteren 1847, bl, 271. Het gewigt der zaak noopt mij dnerait bet volgende over te schrijven.


p Tusschen Schokland en Trk op } wan ’t eerste en $ van Urk, iseene plaats in zee, algemeen onder den naam van bef Kerkkaf bekend, Nog heden zijn ce maren van drie voet boven den bodem der zee, en door een 8Ojarig , ovlangs overleden man, volgens zijn zeggen, bij laag water ge- ziens en dat men hier tevens aan eene kerk moet denken, wordt hoogst waarschijnlijk, Op Schokland leeft thans Bruin Visser, wiens vader, in 1842, in Mjarigen onderdom, ìs overleden. Deze grjsterd was voor 70 jaren (dat is omlrent 3772) mel zijn visschuit over bet Kerkhof gevaren, en had toen ìn zijne neten oon kerkkandelaar, van welk metaal wordt uiet gemeld, gevonden, en dezelfde man getuigde , dat de heden nop; in de Roomsche kork op Emmeland aanwezige doopvont, van daar gehaald waa”

Wat de schrijver er verder op laat volge, aanganude eene uit kri- nf balsteenen bestaande streep in zee, welke van Schokland, in de rigting van dit Kerkkof, ver in zee loopt, en door de visschers een straatweg wordt genoemd, schijnt tuinder bewijzend, daar dergelijke in de Zuiderzee mee gigvuldig veorkomende stroken van meerdere of nûmdere uitgestrektheid (zie ook de Konst- en Lafterbode 1847, 1. bì. 82) hoogstwraarschijnlijk niet snert zijn, dan ontbloote zand. en steenrnggen, van datgelijken aard als het rif, dat Urk omgeeft, gelijk zceds door Acker Stratìngh{L. ec. p- 243} te cept io opgemerkt