Pagina:Harting, Het eiland Urk (1853).pdf/63

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

lijk op het tijdstip, waarop de meting geschied is, niet minder dan 6,77 el, zoodat de wateroppervlakte in den eersten put werkelijk 1,57 el boven den mond van den anderen put verhe- ven was, en, indien de aardlagen elders volkomen gelijk wa- ren aan die, welke hij den eersten put doorboord zijn, het water met kracht over den mond zoude witvloeijen , even als bij eene artesische putboring.

Uit de zamenstelling van het water is gebleken, dat het zee- water slechts in zeer geringe mate aan de vorming van het wa- ter in den put nabij den vuurtoren deelneemt. Zelfs zoude men gen goed drel van de daarin aanwezige zouten nog kannen toe- schrijven zan het bij stormweder averstuivende zeewater. In elk geval is het, uit den hoogen stand van het water in dien put, duidelijk, dat het miet dau eene zeer beperkte gemeenschap met de zee heeft. Volgens mededeeling van den vaurtorenwachter heeft den ook de hoogere of tagere stand der zee geen den muün- sten invloed op den stand van het water im dezen put. Alleen bij zeer langdurige droogte vermindert deszelfs hoeveelheid.

Anders is het gelegen met den put in het midden, en, voar zoover mìjne berigten reiken, cok met de overige putten. Bij zeer legen waterstand, der zee, wanneep b. v. bij langdurige Oos- ten winden het water, gelijk somtijds gebeurt, tat 1,3 of 1,4 el beneden dagelijks tij daalt, dan worden deze putten droog. Doch van een geregeld dalen en rijzen van het water der putten met het tij der zee is aan niemand op Urk iets bekend.

Ten einde daaromtrent tot eenige meerdere zekerheid te ko- men, is, op mijne uitnoodiging, door len vaurtorenwachter Schraal, gederende twee dagen, de hoogte van de zee in ver- houding tot A. P, en de hoogte der oppervlakte van het water in den gegraven kuil A opgeteekend.

De stand van het water der zee, gemeten op de peilschaal in de hoven, was: