Pagina:Harting, Het eiland Urk (1853).pdf/64

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

— hk —

25 Junij,'smorgens ten 6 ure,hoog water, 0,01 cl onder A. P. PN ” » 9E „ tusschentij, 0,86 el 5 5 ‘smiddags „12 „ laag water, 0,19 el ä Er ‘snamiddags „ 6 „ hoog water, 0,00 el ie

26 Junij, smorgens „ 6E „ hoog water, 0,21 et Pe s ä » ROL „ tusschen tij, 0,25 el ER 5 ‘snamiddags „12 „ lang water, OSL el 5 ûà ä » 3E „ tusschentij, 0,24 el H 5 5 „ 61 „ hoog water, 0,07 el »

In weerwil dat derhalve op die beide dugen de stand van het zeewater van Ù tot 31 duimen onder A. P, heeft verschild, is or bij de telkens herhaalde gelijktijdige metingen geen het min- ste verschil waargenomen in deu stand van het water in den gegraven kuil, hetgeen al dien tijd onveranderlijk tot op 4,245 el onder den begane grond ia gebleven, dat is slechts 0,055 el onder A. P. Daar nu deze kul veel digter bij het strand was gelegen den een der bestaande putten, zoo mag men veilig aannemen, dat de snelle rijzingen en dalingen der zee „ welke het gevolg zijn van eb en vlaed, ap deze ook geenen naemens- waardigen invloed hebben, cn dat er een tijdsbestek van vere seheidene dagen wordt vereischt, gedurende hatwelk de zee bui- tengewoon laag is, om het water in de putten eenigzins aan- merkelijk te doen dalen.

Gelijk ‘reeds gezegd is, is zuiks vooral het geval bij Jangdu- rigen Oostenwind, en dan is niet alleen de zee laag, maar ook de daarin uitloopeude IJssel. Dit geeft de eenvoudige verkla- ving van het oude sprookje betrefiende het verband, dat er tus- sehen de Urksche putten en den Gelderscheu IJssel zoude he- Staan.