Pagina:Heemskerck op Nova Zembla.djvu/11

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
6
HEEMSKERCK OP NOVA ZEMBLA
 

zélf met Indië in handelsbetrekking kwamen en geen tusschenman noodig hadden."

„Maar is dat dan niet mogelijk?" vroeg Evert Jaspersz.

„Mógelijk wèl, want de vaart naar Indië is voor ons volstrekt geen geheim meer. Verscheidene Hollanders hebben die met Portugeesche schepen meegemaakt, onder anderen Jan Huygen van Linschoten. Die heeft ook verschillende geschriften van Portugeezen vertaald en uitgegeven, waarin de reis naar Indië beschreven staat. Maar vooral onze weleerwaarde Plancius heeft gedaan wat hij kon om den weg bekend te maken. Plancius heeft middelen aangewezen, om de plaats te bepalen, waar men zich op zee bevindt, hij heeft zich kaarten en werken weten te verschaffen over de zeeën die de Portugeezen bevaren, ofschoon er de doodstraf op staat, daar buitenlanders mee bekend te maken. Op zijn raad was het ook, dat de Maatschappij van Verre iemand naar Lissabon heeft gezonden, om nog uitvoeriger inlichtingen te bekomen.

Mógelijk is het dus ongetwijfeld wèl, om zelf Indië te bereiken, maar langs den gewonen weg ook heel moeilijk. Het wriemelt er van kapers aan den anderen kant van Het Kanaal en als die heertjes zoo'n rijkbeladen Hollandschen koopvaarder in de gaten krijgen, dan is het natuurlijk: kip, ik heb je, als ze er kans toe zien! Ook begrijp je dat de Spaansche vloot, die nù nog maar van tijd tot tijd zoo'n vet Hollandsch kluifje bemachtigt, dàn voortdurend op de loer zal liggen als een kat voor een muizegat. En ten overvloede resten nog de geduchte Kaapsche stormen, waar de Portugees al menig goed schip door verloren heeft.

En kijk, nu zou het zoo mooi zijn, als we een éigen weg naar Indië wisten te vinden. Niet Zuidwaarts, maar door het Noorden heen. Die weg moet bovendien ook korter wezen. En met dàt doel zijn we nu tweemaal de Noordelijke IJszee in geweest.