Pagina:Heemskerck op Nova Zembla.djvu/13

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
8
HEEMSKERCK OP NOVA ZEMBLA
 

allerlei koopmansschap en geld beladen en van commiezen voorzien om handel te drijven. Het zevende, een jacht, had bevel om, wanneer de schepen zóó ver gekomen waren dat zij Zuidelijk konden aanhouden, terug te keeren en daarvan tijding in het Vaderland te doen. Op het groote schip van Amsterdam was opnieuw de kundige Barentsz schipper en stuurman, en als commies hadden wij Jacob van Heemskerck aan boord.

Voor een ontdekkingstocht, zóó kloek aangevat—er was zelfs een tolk, met het oog op de vreemde volken, waarmee wij in aanraking mochten komen—had ieder de grootste verwachting.

Vol moed zeilden wij dan ook uit, maar ook nu weer moesten we onverrichter zake terugkeeren. En zie, nu hebben de Edelmogende Heeren zich daardoor zóó laten afschrikken, dat er besloten is, van 's landswege geen nieuwe schepen meer uit te rusten. Mochten er evenwel steden of kooplui zijn, die voor eigen rekening een nieuwe poging wenschten te doen, dan wilden zij, als de reis goed volbracht werd, graag een aanzienlijke som uit 's lands kas tot schadevergoeding geven.

Zoo staan nu de zaken er bij. Intusschen is het al Januari en nog altijd laat het zich aanzien, dat er door de aanzienlijkste kooplui van Holland en Zeeland niet het minste tot een nieuwen tocht gedaan zal worden. De ijverige Plancius heeft geschreven aan de hoofden van de voornaamste handelshuizen van Middelburg, van Rotterdam, van Enkhuizen. Hij heeft ze met klem het mógelijke van de onderneming aangetoond, op de aanzienlijke voordeelen gewezen wanneer de onderneming goed rondliep, maar tot heden bleef alles vergeefsch. Zijn éénige hoop is nu, dat de regeering van Amsterdam nog te bewegen zal zijn, om van stadswege eenige schepen tot een nieuwen ontdekkingstocht uit te rusten. Plancius heeft de dagverhalen, die ik van de vorige reizen gehouden had, ter inzage van mij ontvangen. Ook heb ik