Pagina:Heemskerck op Nova Zembla.djvu/131

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
116
HEEMSKERCK OP NOVA ZEMBLA
 

zich met werpen en loopen wat te versterken, want zij bleken bijna verlamd van het zitten.

Op het midden van den dag konden zij al een weinig rood aan de lucht zien, als een voorbode van de naderende zon. Ook kwam er wat meer warmte overdag; als zij een goed vuur aan hadden, vielen er af en toe groote stukken ijs van de wanden en den zolder en dooide het in hun kooien, wat vroeger, zelfs bij het grootste vuur, nog niet gebeurd was.

Maar 's avonds vroor het altijd weer even hard. En toen eindelijk hun brandhout weer zoo goed als op was, besloten zij, om het nog eens met de kolen te wagen; maar ze hielden den schoorsteen natuurlijk goed open. Nu, zij voeren daar niet kwalijk bij, want in de hut heerschte dien avond een aangename warmte.

Toch achtte de schipper het evenwel beter, de kolen zooveel mogelijk te bewaren, met het oog op den terugtocht in de open booten. Het hout moest dan in het vervolg maar wat spaarzamer aangelegd worden.

De toestand werd er dus niet beter en prettiger op, vooral niet toen (door de slechtheid van den leverancier) sommige broodtonnen nog hun volle gewicht niet bleken te hebben, waardoor men ook met het brood voortaan wat zuiniger moest zijn.

En och, het vossen vangen begon ook al te minderen, doordat die dieren hoe langer hoe meer naar het Noorden trokken, een stellig bewijs, dat de beren weer spoedig terug zouden komen. En behalve vet, had men daar maar niets dan last van.

Den 24sten Januari was het mooi, klaar weer, en vermaakten zich weer verscheidene maats met het balspel.

„Ga je mee, Barentsz?" vroeg Heemskerck aan den stuurman. „Ik zou wel eens naar de Zuidkust van het eiland willen wandelen. Maar als ik niet een paar anderen tot gezelschap krijg, heb ik er weinig trek in."

De Veer en meester Hans verklaarden zich bereid,