Pagina:Heemskerck op Nova Zembla.djvu/141

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
126
HEEMSKERCK OP NOVA ZEMBLA
 

Op een dier tochten naar „De Volhouder" zagen ze plotseling een geweldigen beer, die regelrecht op hen aankwam.

„Kijk," riep Jacob, „dat is toch vriendelijk! Die sinjeur komt ons gezelschap houden!"

„Bewaar nu je praatjes maar," bromde Louw Willemsz, „en hou liever je „vuursteen" gereed!"

De overigen waren deels met musketten, deels met pieken gewapend.

„Aangesloten, mannen!" commandeerde Gerrit de Veer.

Allen hielden nu hun wapen gereed en onder het zingen van een „Wilhelmus" marcheerden zij moedig op den brutalen aanvaller los.

De beer kreeg zoo'n respect voor hun zangerig en heldhaftig optreden, dat hij plotseling verrast staan bleef en een oogenblik later de vlucht nam.

„Hebben jullie gezien, waar het dier vandaan kwam?" vroeg Hooghwout.

„Zeker," zei De Veer, met zijn spies wijzend. „De schelm is van dien kant komen aanzetten en heeft bij gindsche hoogte zijn draai naar ons toe genomen! Hoe vraag je dat zoo?"

„Wel, dan zou ik graag eens willen kijken of hij daar allicht zijn hol heeft."

Ook de anderen hadden hier wel lust in. Zij volgden dus den weg dien de beer had genomen en weldra vonden zij een ijshol van meer dan een manslengte diep. Vóór was het tamelijk nauw, maar zij zagen dat het naar achteren wijd uithep.

„Nu moest moeder de vrouw eens thuis wezen," zei Jacob, „en ons voor ontbijt willen gebruiken!...."

„Dat kunnen we gauw genoeg aan de weet komen," zei De Veer en hij stak zijn spies in de opening, welk voorbeeld door Louw Willemsz gevolgd werd.

Er kwam echter niets voor den dag, waarop Jacob zich op den grond liet vallen en op handen en voeten