Pagina:Heemskerck op Nova Zembla.djvu/149

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
132
HEEMSKERCK OP NOVA ZEMBLA
 

en dáárdoor—volgens de meester—kwamen zij er toch weer bovenop.

„Als de léver al zoo kwaadaardig is," zei de Kromme, „dan zullen we aan het andere vleesch maar heelemaal niet beginnen!"

Neen, dat vonden de anderen ook. En toch, hadden zij het maar gedaan, dan zou heel wat ellende voorkomen zijn. Later bleek hun, dat berenvleesch best te gebruiken is. Maar nu wisten ze dat nog niet en—ze leden honger!

Toen zij, na een dag of wat, zich een weinig beter gevoelden en ook ons drietal weer wat hersteld was, arbeidden ze opnieuw met alle macht aan de bok en ze wisten het zoo ver te brengen, dat zij haar dien dag nog heelemaal klaar kregen. En toen nu 's avonds door een stevigen Westenwind de zee weer heelemaal open werd, hadden zij weer alle hoop, dat nu hun verlossing wel gauw zou volgen.

Vol moed trokken zij den anderen morgen met elf man opnieuw naar de schuit en daar zij thans meer aan den arbeid gewoon waren dan vroeger, slaagden zij er ditmaal in, haar bij het huis te sleepen. Toen begonnen zij ook deze op te boeien en verder tot de groote reis in gereedheid te brengen en dat, in weerwil van hun zwakheid, met een ijver, die bewonderenswaardig was.

Maar te midden van dien moeizamen arbeid kwam er zoo'n zwaar onweer met sneeuw, hagel en regen, dat de timmerlui moesten ophouden en in huis vluchten.

Doch ook hier konden ze niet droog blijven. Want daar zij de planken van het dak hadden weggenomen om er bok en schuit mee te timmeren, was alleen nog maar het zeil overgebleven en dat bleek allesbehalve waterdicht te zijn.

Gelukkig was het den volgenden dag mooi weer. Het werk had nu zoo'n goeden voortgang, dat een week later de beide booten kant en klaar waren en van pres-