Pagina:Heemskerck op Nova Zembla.djvu/161

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
144
HEEMSKERCK OP NOVA ZEMBLA
 

„Kom," zei meester Hans, „laten we nu eerst alvast maar eens meenemen wat we dragen kunnen en dan meteen de anderen waarschuwen."

Zoo gebeurde het en met hun vijven keerden zij toen terug, om de rest van het weergevonden goed te halen en op het vaste ijs te brengen. Ja, ook van hun levensmiddelen kwam gelukkig nog wat terecht. De moed en opgewektheid namen door een en ander weer wat toe. Vooral toen het den 4den zoo'n mooie, zonnige dag was, als zij in al dien tijd, dat zij op Nova Zembla geweest waren, nog niet hadden gezien.

Maar och, den anderen morgen stierf de goedige Jan Fransz en daarmee ging weer heel wat opgewektheid verloren.

Toen zij eindelijk, vier dagen later, wat open water mochten zien, sleepten zij er de schuiten heen, wat hun ontzettend moeilijk viel, want het was wel driehonderd en veertig treden ver. Maar de booten raakten toch te water. En wéér ving een moeizame worsteling aan. Nu eens konden zij zeilen, dan moesten zij roeien, of wel zij dreigden opnieuw bekneld te worden en werden gedwongen de schuiten over het ijsveld te sleepen.

O, het was een arbeid voor die zwakke, krachtelooze menschen, om wanhopig te worden! Maar telkens wist de schipper door woord en daad de stervende hoop weer te doen opleven, telkens te voorkomen, dat men niet moedeloos het matte lijf er bij neer ging leggen.

Onder eindeloos zwoegen en tobben had men zoo ten slotte den 11den Juli het Kruiseiland bereikt.

Hier gingen de Kromme, meester Hans en onze Jacob aan land, om te zien, of er sedert hun vertrek nog Russen geweest waren. Ze vonden daar echter geen spoor van en trokken nu verder landwaarts in; maar, gedachtig aan hun vroeger avontuur, waren zij nu allemaal behoorlijk gewapend. Zoo kwamen ze eindelijk aan een plaats waar zij verscheidene nesten van bergeenden en