maakte de beweging van drinken, waarna hij met de tong smakte en met een vergenoegd gezicht de hand over zijn maag streek. Hiermede wilde hij in herinnering brengen, dat de schipper hem den vorigen keer op wijn onthaald had.
Maar Jacob begreep het anders.
„Zoo, zoo, heb je dorst, Krabbepaal? Wacht, vriend, dan zal ik je wel helpen." Toen liep hij naar de schuit, kwam oogenblikkelijk weer met een nap met water terug en liet dat den Rus drinken.
„Asjeblieft, vriend Krabbepaal!"
Maar na even geproefd te hebben, schudde de man het hoofd met de woorden: „No dobre!"
„Zoo, zoo, kameraad, is het je te min? Nu, geef dan maar weer hier, hoor!" en meteen nam Jacob den drinknap weer aan.
Nu trad de schipper op den hoofdman der Russen toe en liet zich in den mond zien. Hiermee wilde hij te kennen geven, dat hij en zijn volk last van scheurbuik hadden en of ze daar geen raad voor wisten.
Maar de man begreep hem niet.
„Ah, jawel! heb je honger?" dacht de Rus en zag meewarig naar het vermagerde gelaat van den schipper. Daarop zei hij iets tot een van zijn onderhoorigen die toen naar hun schip liep en met een roggebrood van wel acht pond en eenige gerookte vogels terugkwam.
De schipper bedankte er voor en gaf ze een half dozijn beschuiten in ruil, terwijl hij twee van de voornaamsten door gebaren in zijn schuit noodigde, om ze nog eens op wijn te onthalen.
Inmiddels kookten onze zwervelingen wat beschuit met water op het vuur der Russen, en waren innig verheugd, voor het eerst na dertien maanden weer eens menschen om zich heen te zien.
Den volgenden morgen begonnen de Russen zich gereed te maken om weg te zeilen.