Pagina:Heemskerck op Nova Zembla.djvu/55

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
48
HEEMSKERCK OP NOVA ZEMBLA
 

Nova Zembla te bereiken! En reeds waren zij den volgenden dag de IJshaven alweer voorbij, toen plotseling het ijs opnieuw in zùlke onrustbarende massa's kwam opdagen, dat het schip meer dan eens mee terug dreef, en er ten laatste geheel in bezet raakte.

Om beurten werd nu door eenige manschappen gewerkt wat zij konden, teneinde met bijlen en koevoeten het vaartuig weer vrij te krijgen.

Bijna had die arbeid aan Jacob, Hooghwout en den ouden Willemsz het leven gekost. Want terwijl ze al hun kracht inspanden, om rondom het schip een opening te maken, kwam een geweldige ijsbrok met zoo'n gang tegen de schots waarop zij stonden, aanbonzen, dat die door den schok nu vanzelf losraakte en wegdreef.

Gelukkig dreef het schip in de eerste oogenblikken mee, en van die omstandigheid maakte Hooghwout gebruik, om den grooten bras te grijpen, die achter uithing. Jacob en Louw Willemsz kregen nog juist bijtijds elk een touw te pakken. En terwijl beneden hen de geweldige schotsen krakend en donderend elkaar verbrijzelden, kwam ons drietal na allerlei vreeselijke slingeringen gelukkig behouden op het dek aan.

„Knap gedaan, baasje!" zei Heemskerck, terwijl hij den scheepsjongen vriendelijk op den schouder klopte. „Ik ben niet bang, of er zal een goed zeeman uit je groeien!"

„Jongen, jongen, wat hèb ik een angst voor je uitgestaan," zei de barbier, die, ondanks de kleine plagerijen, die hij vaak van den guit had te verduren, in den grond toch veel van hem hield. „Goed, dat je moeder zulke dingen maar niet zien kan, hè?"

Bij dat woord „moeder" schoten onzen Jacob de tranen opeens in de oogen. Arme, beste moeder, wat had zij haar jongen graag bij zich willen houden. Wat vertroetelde zij hem, als hij na een verre reis weer thuis was. En nu, nu had het maar o zoo weinig gescheeld,