En meestal als ik dat rijmpje nog maar één keer opgezeid heb, ben ik de koorts al glad kwijt!"
„Och loop, jij met je bijgeloovige kunsten!" zei Heemskerck, die juist eens was komen zien of er al hout genoeg was om met het bouwen te kunnen beginnen. „De man moet naar bed, dat zal vrij wat beter helpen! Gelukkig, dat de sleê juist klaar is. Kom aan, Willemsz, als de wind een paar dekens van boord gehaald!"
Arme timmerman! Weinig had hij gedacht, dat de sleê, waaraan hij met zooveel moed was begonnen, als eerste vracht zijn eigen ziek lichaam dragen zou.
Aan boord gekomen ging de zieke onmiddellijk naar kooi, en werd onder behandeling van meester Hans Vos gesteld.
De meester voelde hem den pols en mompelde: „Febris, febris! Gelukkig dat je niet met den eersten den besten lapzalver te doen hebt, compeer! Maar Hans Vos heeft gestudéérd, weet-je, en die zal je wel gauw weer opknappen, kameraad!"
De meester nam nu wat carbo benedict, kookte dat in wijn, waarin hij nog eenige zennebladen gedaan had, en gaf den timmerman dat mengsel te drinken.
Eigenlijk moest het, volgens meester Hans zijn receptenboek, zoete wei in plaats van wijn geweest zijn, maar op Nova Zembla is men wel wat ver van den melkboer, en de meester redeneerde: „In een zoo heel ander klimaat zijn natuurlijk ook heel andere middelen noodig."
Maar tegen alle verwachting van onzen barbier was de koorts den volgenden dag nog volstrekt niet geweken.
Nu gaf de meester den zieke een roemertje goudsbloemazijn met een weinig opgeloste aluin te slikken, maar, alwéér zonder de gewenschte uitwerking.
Den derden dag liet hij den patiënt een aftreksel van mosterdzaad en honingwater innemen en toen ook dàt niet hielp, besloot de meester het eens met zuurdeeg te probeeren.