Pagina:Heemskerck op Nova Zembla.djvu/97

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
82
HEEMSKERCK OP NOVA ZEMBLA
 

„Wel, nou nog mooier! Hou een ander voor den gek, maar mij niet, man!"

„Het is er verre van, waarde vriend, dat ik je voor den gek zal houden, maar ik vraag je nogmaals," sprak de meester plechtig: „Jan Hillebrantsz, wie ben ik?"

„Wel, Hans Vos!" antwoordde Hillebrantsz korzelig. „Nu ja, dat is mijn naam: Hans Vos! Of meer wetenschappelijk: Johannes Vossius! Maar nu mijn àmbt, waarde vriend. Ben ik niet de man, die waken moet over het leven en het welzijn van ál het volk?"

„Een mooie boel!" foeterde Hillebrantsz. „Is het dan tot mijn welzijn soms, dat je me wakker houdt? Ik dácht, dat juist een barbier het best moest weten, hoe noodig de slaap is voor een mensch."

„O, kortzichtige!" sprak de meester verontwaardigd. „Je klaagt over het beetje slaap, dat ik je bij ongeluk onthoû, en geen oogenblik schijnt het in je op te komen, dat ik in dit uur wellicht mijn hersens afpijnig op een middel, dat mogelijk ons allen in 't leven zal kunnen houden. En toch, Jan Hillebrantsz, zoo is het. Dáár peins ik op.

Maar gelukkig, ik troost me met het denkbeeld, dat miskenning het deel van alle groote mannen geweest is. Wees dan ook verzekerd, dat je onvriendelijkheid en verregaande ondankbaarheid mij niet zullen beletten om te blijven denken, tot ik dat middel gevonden heb."

„Nou, ga je gang man! Denk voor mijn part tot het je groen en geel voor de oogen wordt. Maar lig dan tenminste een beetje stil, en laat mij slapen asjeblieft! En nou—wel te rusten!" Met die woorden wentelde hij zich om, en keerde meester Hans den rug toe.

Of het nu toevallig, of door de vermaning van zijn slaapkameraad kwam, maar hoewel de barbier nog lang bleef tobben en denken, hij lag nu toch tamelijk rustig en—Hillebrantsz sliep in.

De geleerde Hans Vos intusschen peinsde op een mid-