Pagina:Heimans&Thijsse1895InSlootEnPlas1stEdition.djvu/165

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

147

blijft bij het vertrek van den hommel gedeeltelijk eraan kleven en de eitjes in 't vruchtbeginsel kunnen zich tot ontkiembare zaden ontwikkelen.

Onze hommel, die wegvliegt, heeft echter van deze bloem ook weer een souvenir meegekregen van de korte meeldraden, die in 't kroontje verborgen zaten en waarvan het stuifmeel nu aan de haren van zijn kop en snuit zit vastgekleefd. Dat hiermede nu weer kortstijlige bloemen bevrucht worden, kunt gij wel, om zoo te zeggen, op uwe vingers natellen.

De waterveelknoop zorgt dus voor kruisbestuiving door er twee vormen van bloemen op na te houden—de plantkundigen zeggen daarom met een geleerd Grieksch woord dat hij dimorph is (di, 2, morph = vorm). Ook schelden ze hem wel uit voor heterostyl (hetero, ongelijk van stijlen). Voor de overbrenging van het stuifmeel zorgen de vliegende insecten die voor dien dienst met honig beloond worden—de ongevleugelde mogen van de zoetigheid afblijven. Zoolang nu onze plant in 't water groeit, kunnen alleen gevleugelde gasten haar een bezoek brengen, maar op het land,—daar is het anders. Daar zouden de langpootige, gladlijvige mieren, die zoo op zoetigheid belust zijn, in minder dan geen tijd den ganschen honigvoorraad verbruikt hebben, zonder in het minst iets in 't voordeel van de plant zelve te verrichten. Zoo'n mier eet de boel op, kuiert naar beneden, misschien zonder een enkel korreltje stuifmeel aan zijn gladde lijf, of heeft hij er bij ongeluk een opgedaan dan raakt hij dat onderweg toch kwijt, doordat hij tegen een grasstengel aanbonst, van een aardkluit naar beneden rolt of doordat eenig ander mierenongeval hem treft. Daarom wacht onze plant geen bezoek van mieren af, maar weigert hem beleefd—of onbeleefd—den toegang.

Wanneer een mier het in zijn dikke kop krijgt, om po-