44
aan de oppervlakte op de loer, tot een argeloos vischje of een salamander binnen het bereik van pooten of zuigtangen komt. De salamander kwiekt luid als hij zich door zijn doodvijand voelt aangrijpen. Hij worstelt lang, maar als ge hem niet snel van zijn bespringer verlost, is het met hem gedaan. Hij mag duiken, uit het water opspringen, in het water pijlsnel voortschieten, — hij raakt zijn bloedzuiger evenmin kwijt als de haas, die door een wezel besprongen is.
Eens komt echter ook voor dit monster de tijd, dat zijn eetlust vermindert, dat hij traag en lusteloos wordt. Hij is nu volwassen, tweemaal zoo lang als de kever, uit welks eieren hij voortgekomen is.
Hebt ge ze zelf zoover groot kunnen brengen, of, wat veel gemakkelijker is, een aantal volwassen larven geschept, dan kost het niet veel moeite de gedaanteverwisseling na te gaan.
Pop van Dytiscus
marginalis.
(Naar de Natuur).
Zet in een goudvischkom een steen, die van den bodem tot even onder het oppervlak van het water reikt en daarop een stuk van een dikke graszode.
Op een goeien morgen zijn de larven uit de kom verdwenen. Onderzoekt ge voorzichtig een week later, een gedeelte van de zode, dan vindt ge allicht een of meer holten, zoo groot als een vingerhoed, en daarin een witte of gele pop. Die verschilt in vele opzichten van een vlinderpop, die ge zeker wel eens gezien hebt; vooral doordat de deelen van den toekomstigen kever zeer duidelijk te onderscheiden zijn.
Na een week of drie scheurt de pophuid open en de volkomen kever treedt er uit te voorschijn. Of liever treedt nog niet te voorschijn, hij is nog niet presentabel; zijn