Pagina:Heimans&Thijsse1895InSlootEnPlas1stEdition.djvu/63

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

47

gespannen; nu neemt zij het weer op den buik, draad bij draad komt uit vier buisjes aan het achterlijf te voorschijn; de twee grootste buisjes zijn bij het spinnen en weven duidelijk te zien.

In een half uur tijds heeft de kever zich een boezelaar geweven, die ze stijf tegen de kanten van het lijf drukt, over de verhoogde kiel heen, daardoor krijgt die boezelaar een lichte ronding; de voorpooten liggen op den boezelaar, de middel- en achterpooten er onder, zoo rust de tor eenige oogenblikken uit.

Maar er is haast bij den arbeid; ze schuift met inspanning van alle pooten den boezelaar af, grijpt hem met de voorpooten of de kaken, en manoeuvreert net zoo lang, tot de lap netjes achter op den rug komt te liggen; nu keert de kever zich op nieuw om en begint van voorafaan. Al weer is in een drie kwartier een boezelaar klaar, maar die is onder de hand met het manteltje op den rug saamgesponnen; zoo is een rokje ontstaan; dit wordt van onder dicht gemaakt en daar zit nu de tor halverwege in een witachtige zak.

Daarmee schijnt het uit te zijn, want er is geen beweging meer te bespeuren; ja toch, het is net of het achterlijf uiterst langzaam, hoe langer hoe verder, vooruit den zak wordt uitgeschoven. En zoo is het ook; maar wat daarbij gebeurd is, kan u eerst later blijken; dan wordt het duidelijk, waarom de kever zoo stil zat: ze heeft een vijftig eitjes onder in den zak gelegd, op rijtjes naast en op elkaar, maar eerst heeft ze nog met een laagje spinsel den bodem belegd. (Zie fig. blz. 46).

Nu is het achterlijf bijna geheel uit het nestje gekomen, en de kever haast zich, er een vlak dekseltje op te weven; over dwars, over langs of het schering en inslag was, gaan de draden over elkaar; dat moet wel gauw gaan, anders komt er misschien water in.