Pagina:Heimans&Thijsse1896DoorHetRietland1stEdition.djvu/126

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

104

en de liggende Sphinx, die ook met half opgericht bovenlijf al eeuwenlang naar het Oosten ligt te staren, alsof hij er een oogje op houden moet, dat de zon wel behoorlijk iedere dag op de goede plek opkomt. Is het wonder, dat die rupsen en de vlinders, waarin zij veranderen, Sphinxen genoemd worden?

Wij willen nu onze Sphinx meenemen, om hem thuis op te kweeken. Pak hem dus beet, maar wees er vlug bij en tast goed toe, want als hij het te benauwd krijgt, laat hij zich rollen, net als de Donacia's. Bons! daar ligt hij al op de grond in 't dorre wederiklof, waarmee hij in kleur geheel overeenkomt, zoodat we wel een kwartier mogen zoeken en als we hem dan nog maar vinden! Waarom trok je je hand ook zoo ineens terug?

Geschrokken? Ja, dat kan ik wel aan je gezicht zien: eigenlijk wist ik ook wel, dat je schrikken zou, iedereen schrikt als hij zijn eerste "olifantsrups" ziet, en de arme kleine vogeltjes schrikken zich haast dood.

In dit hoopje dorre bladeren, dat ik bijeengescharreld heb, moet hij nog wel zitten. Laten wij het maar eens napluizen. Jawel, daar ligt hij al. Zie eens, wat een venijnig slangenkopje, maar de spitse, gevorkte tong ontbreekt er aan. Daarentegen geven de vier oogen en de dikke opgeblazen nek hem weer een woest, kwaadaardig uiterlijk.

Als we hem nu met wat takken van zijn lievelingsspijs in een blikken doos stoppen verandert, onze slang weer langzamerhand in een sphinx, die, weer na eenige oogenblikken van argwanend stilzitten, kalmpjes begint te eten. Wat zooeven een schrikaanjagend slangenbeest was, is nu een dikke lobbes van een rups, die met kleine kaakjes heele kleine hapjes van een wilgenroosjesblad af knabbelt, aan het randje beginnende,

We kunnen nu het kunstje nog wel eens probeeren. Wijs