Pagina:Heimans&Thijsse1896DoorHetRietland1stEdition.djvu/127

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

105

maar eventjes naar hem. Ineens loert weer een slang tusschen de bladeren uit. En hebt gij het sissen wel gehoord. Dat komt er dus ook nog bij.

Pak hem eens op, dan zullen we eens van nabij onderzoeken, hoe dat changement à vue zoo gauw in zijn werk kan gaan. Laat ge hem nu weer vallen? Ik had niet gedacht dat verdedigingsmiddel Nommer 3 zoo'n uitwerking op u zou hebben: er zijn meer rupsen die van die plotselinge spartelbewegingen maken, als zij worden aangegrepen.

Ziet ge nu aan weerskanten van zijn lijf die lichte puntjes; in elke geleding twee? Dat zijn de luchtopeningen; als hij plotseling ineen krimpt, wordt de lucht met kracht eruit gedreven, dat geeft het gesis, dat ge zooeven gehoord hebt.

Ineenkrimpen dat doet hij, en wel voornamelijk met het voorste deel van zijn lichaam, de kop en de vier of vijf voorste ringen. De zwarte vlekken met de witte halve maantjes veranderen dan in witte oogen met zwarte randen. De zwart met witte strepen bootsen een bek na en het geheel wordt een loerend klein vinnig brilslangetje, dat er uit ziet, alsof een eenvoudige aanraking alleen reeds doodelijke gevolgen kon hebben.

Als het u te veel moeite kost, om elke dag versche wilgenroosjesblaren voor hem te halen, koop dan maar een potje fuchsia's: die lust hij evengraag; en dan eet hij van de levende plant in plaats van afgesneden bladeren, wat altijd veel beter is. Meteen kunt ge dan opmerken, dat fuchsia en wilgenroosje eigenlijk verbazend veel op elkander gelijken. Ze zijn dan ook familie van elkander, ik zou haast zeggen dat hetzelfde roode bloed door hun aderen stroomt, als ze maar aderen hadden—want de roode kleur is bij beiden inderdaad aanwezig. Doch laat ons nu eens niet afdwalen.

Natuurlijk moeten nu alle broertjes en zusjes, tantes