Pagina:Heimans&Thijsse1896DoorHetRietland1stEdition.djvu/145

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

123

dat zich een rond gaatje heeft uitgebeten door de wand van de holle scheerlingstengel en nu met zijn kaneelsnoetje voor 't eerst uitkijkt in de groote, bonte zomerwereld.

De twee geknikte voelhorentjes, met hun dikke knopjes aan 't eind, gaan langzaam op en neer, als hamertjes, die op een denkbeeldig aanbeeld slaan. Twee pootjes komen uit het gaatje te voorschijn en grabbelen op de gladde stengel naar een steuntje. De andere pooten volgen en moeten met hun zessen nu zoo de stengel te pakken nemen, dat het lange achterlijf zonder ongelukken kan volgen. Dat is een heele toer, en negen keer van de tien rolt de jonge Lixus dan ook naar beneden in het water; maar daar geeft hij niets om. Al zinkt hij ook dadelijk in de diepte, hij marcheert weer koelbloedigjes er uit, klautert tegen een stengel op en zoekt zich een blaadje, waar hij kan uitrusten.

We zijn niet de eenigen, die het meerderjarigheidsfeest van onze Lixi bijwonen. Een pas of vijftig van ons af, wordt het verschijnsel ook heel aandachtig waargenomen door een karrekiet en een paar rietgorzen. Ze lezen de versche boutjes van de scheerlingbladeren af‚ ja ze gaan zelfs zoo ver dat ze een torretje, dat wat al te veel moet wurmen, om in deze wereld te komen, aan zijn kop uit het gaatje trekken—maar 't is alleen, om hem meteen naar een andere wereld te helpen.

Of de vogels nog verder gaan, en soms de stengels openhakken om de larven en poppen, die er binnenin zitten, te bemachtigen, durf ik niet stellig te verzekeren. Mij dunkt, de een of andere vooruitstrevende rietgors of karekiet moet er al wel eens over hebben nagedacht. Wij zullen er eens op gaan letten.

Intusschen hebben wij wat stengels opengemaakt en de poppen gevonden; ook kevertjes, die pas het pophulsel verlaten hebben, maar nog te week en te zwak zijn, om hun