Pagina:Heimans&Thijsse1896DoorHetRietland1stEdition.djvu/150

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

128

boomen,—terwijl wij ons kostelijk amuseerden met het avontuur.

Laat ik u even vertellen hoe onze nieuwe kennis de aanleiding werd voor deze tocht, die met teleurstelling begon, en die als een van onze mooiste en rijkste uitstapjes van dat jaar zou eindigen.

Vroeger op school waren wij lang trouwe kameraden geweest; elke Zondag gingen we met nog een paar jongens van onze klas flinke wandelingen in de omgeving van onze woonplaats doen; en daar die omstreken rijk aan natuurschoon zijn, werden wij al heel spoedig liefhebbers van de natuur. Wij verzamelden van alles en nog wat, op het voorbeeld van één onzer, de zoon van een dokter; maar toen de schooljaren om waren, was het ook uit met de pret; wij moesten hard blokken voor examens, tijd voor liefhebberijen schoot er niet over.

Soms klaagden wij tegen elkaar onze nood, betreurden wij het, dat die stapels boeken ons de mogelijkheid ontnamen, nog veel aan onze lievelingsstudie te doen.

Een jaar vóór mij, ging mijn kameraad naar Amsterdam in een betrekking op een handelskantoor; hij had een mooi examen gedaan voor Breda, maar was ongelukkig afgekeurd, natuurlijk op zijn oogen.

Hij kwam bij ons thuis afscheid nemen; we rakelden, zooals 't meer gaat bij een scheiding, oude herinneringen op uit onze uitstapjes-tijd; en ik weet nog woordelijk wat hij aan 't station zei: "Ik zal me wel door die brijberg heen werken; maar over een jaar of wat, als ik ben waar ik wezen wil, dan vat ik ons oud, heerlijk leventje weer op, dat is mijn luilekkerland. Doe jij in jouw vak net als ik; misschien studeeren we later dan nog eens weer, zonder boeken, in 't bosch of op de heide; zoo'n vooruitzicht is toch wel een paar taaie jaren waard."