Pagina:Heimans&Thijsse1896DoorHetRietland1stEdition.djvu/152

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

130

geleden; de dag vóór een examen in 't boekhouden, heb ik me er een heele zomermiddag laten drijven; daar heb ik moed en een frissche kop voor de volgende dagen uit die mooie eenzaamheid gehaald. Ik verzeker je, dat ik je lepelaars en grutto's zal laten zien, in een rietveld, niet ver daar van daan, en nachtreigers! en de roerdomp zul je hooren!...

Met de gloed van de beschrijving, steeg de gloed op zijn wangen; zijn oogen fonkelden van geestdrift; dat was weer de taal en de kleur en de jeugdige lust van vroeger jaren; liep er ook al een grijs draadje door zijn haren, hij was nog niet oud en zou het niet worden, al werd hij ook tachtig. Een paar dagen later stelde ik hem aan mijn kennissen voor. Natuurvrienden zijn al heel gauw elkaars vrienden, en de dag van de tocht naar de veelbelovende veenplassen werd vastgesteld,

En daar liggen we nu in 't rietbosch te scharrelen met onze half lekke boot; geen ander water dan de veensloot en haast geen uitzicht tusschen manshooge riethalmen door; komt de boot aan de eene kant vlot, dan zit hij aan de andere kant weer vast.

"Ik geef er de brui van", riep één onzer, "ik blijf hier lekker liggen teekenen; daar onder die wilg is net een mooi kantje met lisschen en pijlkruid."

"Een mooie manier! dan kunnen wij zeker zoo lang voor je hoozen; neen, daar komt niets van in, als jij begint te teekenen, gaan wij hobbelen, dan hoef je de lijntjes niet zelf te trekken!"

"Ik heb een ander voorstel. Laten we onze Columbus nog drie kwartier helpen, om zijn open plas te ontdekken. Zien we binnen die tijd geen water, dan keeren we terug!"

"Aangenomen", zei Columbus, maar met een erg weifelende stem.

Met nieuwe moed en volle kracht gingen we aan 't werk;