Pagina:Heimans&Thijsse1896DoorHetRietland1stEdition.djvu/153

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

131

we vorderden langzaam en zeker, maar het riet wou niet wijken, 't werd eerder dichter dan ijler. "Hier moet het geweest zijn", zei zwakjes onze vriend, die van die dag af bij ons Columbus heet. "Ik herinner me, dat ik midden in de plas dat torentje en die molen aan 't eind van de veensloot achter ons, en op dezelfde afstand gezien heb!"

"Ik dacht het al een uur lang; wat zijn we toch sukkels! wat die ontdekker ons wil laten vinden, bestaat al lang niet meer."

"Neen, dat begin ik nu ook te merken; wat jaren geleden open water was, is nu rietbosch geworden. 't Spijt me wel maar 't is mijn schuld niet, dat ze hier zoo zelden maaien, het riet heeft de overhand gekregen. "Dus terug? Jij hebt te commandeeren, je bent nog een kwartiertje admiraal!"

"Ja, wat zit er anders op; of zullen we naar het rietbosch gaan, waar ik indertijd roerdompen- en reigernesten heb gevonden?

"Als dat intusschen maar geen water geworden is!" merkte een ander op.

Onze gids keek de spotters benauwd aan. We lachten hartelijk om zijn verlegenheid, maar besloten toch eens te gaan kijken. Wat kon het ons eigenlijk schelen, waar we belandden; we waren heerlijk uit. Voor verveling geen nood; we hadden het veel te volhandig met het sturen of duwen of uithoozen van ons bakbeest van een boot.

Na een uurtje waren we dicht bij de plek waar we wezen moesten, volgens onze gids. Hoe meer we naderen, hoe meer zijn goedig gezicht betrok en een koddige uitdrukking kreeg; hij kon zich niet vergissen, hier was het! Die uitstekende punt van het rietland herkende hij bepaald, maar toch... de hooge elzen en berkenboschjes, die daar boven de rietzoom uitstaken! Die brachten hem aan het twijfelen.

't Was duidelijk, dat hij ons om het rietland heenleidde,