Pagina:Heimans&Thijsse1896DoorHetRietland1stEdition.djvu/174

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

152

of dat bij 't vangen, van angst hevige zenuwschokken heeft gekregen, hebben we hier immers niet.

Die plant kwijnt merkbaar en snel weg, dat is waar; maar 't is ook waar, dat uitsluitend gebrek aan hetgeen hij buiten had en hier niet—of stoornis, die hij buiten niet ondervond en hier wel—er de oorzaak van kan zijn. Van willen is geen sprake; als wij onze kweekelingen niet frisch en mooi kunnen houden, dan ligt dat alleen hieraan, dat wij ze niet genoeg kennen, niet weten, wat zij, om te leven, noodig hebben.

Zijn 't nu oosterlingen, of ook maar vreemdelingen, van wie wij de levenswijze niet kunnen nagaan, dan moeten we het ten slotte meestal opgeven, maar hier hebben we er één, die we in de vrije natuur groeiend en bloeiend kunnen bespieden.

Wel hebt ge de planten in mos gezet, dat is al goed afgezien, geheel overeenkomstig de natuur; maar herinnert ge u niet, dat het mos, toen ge de plant uitsneedt, droop van vocht, en dat 't kuiltje zich spoedig met water vulde.

Haal nu uw plant eens uit de bloempot;—een drooge klomp vezels is het mos geworden, verbazend snel is 't gietwater verdampt in de zon; door de poriën van de aarden pot heen ook.

Drosera's tieren niet in een bloempot; dat is goed voor kamerplanten, die buiten in aarde groeien, niet voor de planten, die met de wortels in 't altijd vochtig veenmos steken.

Neem een diep bord halfvol water—een schotel, zoo diep als de dikte van de moslaag, is nog beter;—zie zoo, zet daar nu de plantjes in; zienderoogen frisschen ze op; een poosje nog, daar komen zoowaar de weggekropen pareltjes weer aan! Ge gaat uw kameraad halen, om hem het wonder te laten zien.

Maak u niet blij met een doode musch; in uw afwezigheid