Pagina:Heimans&Thijsse1896DoorHetRietland1stEdition.djvu/197

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

175

ik heb het zelf nooit in het laagveen gevonden, wel op het hoogveen, daarom bewaar ik het liever, tot we eens samen naar de heide wandelen.

Ook heb ik in dit jaar een paar plantjes de winter overgehouden; de winterknoppen zitten diep in het veenmos, en ze zijn nu op het einde van Januari zoo frisch groen, als maar mogelijk is; één ervan begint al op te schieten. Ik heb derhalve alle hoop, dat ik het plantje in dit jaar van week tot week in zijn ontwikkeling zal kunnen volgen en er thuis zelf proeven mee nemen; dan vlot het beschrijven ook beter. Dus daarover later meer; dat spaart meteen plaats uit; er is nog zooveel te vertellen.

Misschien zullen uw huisgenooten of kennissen u kinderachtig noemen, of uw geknutsel in plantjes en dieren met minachting aanzien; daarom wil ik u een paar namen noemen, waarmee ge u troosten kunt; namen van mannen die zich met dergelijke proeven jarenlang hebben bezig gehouden; en het zijn goed bekende namen.

Voor een goede honderd jaar had, schijnt het, nog niemand notitie genomen van het merkwaardig verschijnsel, dat een plant insecten kan vangen en opeten. Toch werd er vroeger aan plant en dierkunde veel gedaan, door klein en groot, rijk en arm, veel meer dan tegenwoordig. Planten en dieren zoeken, verzamelen, beschrijven en teekenen, dat was de geliefkoosde studie van honderden, maar daar bleef het bij; de levenswijs nagaan deed men toen haast niet.

Nu leefde er in 't eind van de vorige en het begin van onze eeuw een man, die door heel velen—en niet alleen door zijn landgenooten—voor een der geleerdste, knapste en edelste mannen van alle landen en tijden wordt gehouden. Die man was van alle markten thuis; hij was ook een uitstekend botanicus, hij zou, waar hij zich ook bevond, geen bloem, die hij nog niet kende, voorbijgaan, zonder hem