Pagina:Heimans&Thijsse1896DoorHetRietland1stEdition.djvu/214

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

192

De gevolgen merkt ge al spoedig. De bloeitijd van uw orchideeën is om. Het mooi is er af, maar niet al het merkwaardige, let nu op het groeien van het vruchtbeginsel; ziet ge wel, dat die van de bestovene dikker worden en het gedraaide er uit verdwijnt?

Misschien krijgen we wel rijpe zaden, voor 't volgend jaar; maar zoover zijn we nog niet; bovendien, er is onder de hand al weer wat in de schotel te kijk gekomen.

 

Wat zijn de bloeistengels van de droseraplanten in die tusschentijd opgeschoten! Let nu weer eens op het groeien en ontkronkelen van die stengels, op het ontwikkelen van de knoppen, op de wijze van openen en sluiten der bloemen.

Als ge eenigszins kunt, moet ge uw kweekelingen in hun doen en laten ook eens vergelijken met hun broers, die in 't wild opgroeien, want al maakt ge het hun nog zoo geriefelijk mogelijk, er is altijd eenig verschil in groeiwijze.

Meen nu echter niet, dat uw goed gevoederde drosera's onder glas, steeds veel zwakker en tengerder zullen zijn, dan die in de vrije natuur; het tegendeel is evengoed mogelijk en zelfs waarschijnlijk.

Misschien treft ge het, buiten in 't mosveld tusschen het riet, bloeiende drosera's te zien; ik bedoel drosera met open bloemen; ik zeg, treft ge het, want het is werkelijk een tref, open zonnedauw-bloemen te vinden.

Er zijn weinig planten, die zoo zuinig op hun bloemen zijn als die drosera's. Maar ze hebben gelijk, dat ze zoo zuinig zijn. Zonder bloemen geen bestuiving, geen bevruchting en dus geen vrucht met zaden; en zonder zaden blijven, staat voor een gewas op de lange duur gelijk, met uitsterven, al is het een overblijvende plant.

Toch is 't niet onverschillig hoe die zaden ontstaan, dat hebben we al bij onze orchideeën opgemerkt: wordt de stamper