Pagina:Heimans&Thijsse1896DoorHetRietland1stEdition.djvu/252

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

226

Zoo gebeurde het eens, dat een boer op St. Jan zijn koeien ging zoeken, die uit de weide waren verdwaald. Zijn weg voerde hem door een land, met varens rijk begroeid. Op eens voelde hij een lichte duizeling, hij hield de hand voor de oogen, en toen hij die weer wegtrok, zag hij op een verbazende afstand zijn vee rustig grazen.

Hij voerde het naar huis; hij zelf en zijn vee liepen daarbij zoo snel, dat hij er zich sterk over verwonderde; het was of ze door een onzichtbare macht gedreven werden; toen hij eens weer om keek, bemerkte hij, dat hij achtervolgd werd door verscheidene slangen, die evenwel niet van plan schenen hem iets kwaads te doen; de man liep nu nog harder door; dicht bij zijn woning ontmoette hij een heer, die mooie, hooge vetlaarzen aanhad, en die hem aanbood de stevige laarzen te verruilen tegen de oude klompen van de boer.

De boer zag verwonderd de vreemde aan, keek toen even naar de laarzen, en tot zijn schrik zag hij door het leer heen een paar ruige bokspooten. De boer snelde zijn huis in; zijn vrouw en kinderen zaten al aan het morgeneten; hij riep hun allemaal goede morgen toe en begon zijn wedervaren te vertellen; maar ze sprongen verschrikt op, want zij hoorden zijn stem wel, maar zagen de spreker niet.

Daarop gingen de kinderen hem zoeken onder de tafel, in de kasten, achter de deur, want zij meenden, dat hun vader een grapje uithaalde; tot op eens de vrouw tegen haar onzichtbare echtgenoot aanbonsde en achterover zou gevallen zijn, als hij haar niet had gegrepen.

De boer werd kwaad; hij dacht, dat men hem voor de gek hield en zei, dat hij door de dauw veel te natte voeten had gekregen, om gekheid te maken.

Zijn verschrikte vrouw zette nu een paar drooge klompen midden op de vloer; de boer wierp zijn natte klompen uit