Pagina:Heimans&Thijsse1896DoorHetRietland1stEdition.djvu/261

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

235

Ik zal het jullie maar weer sterk vergroot voorteekenen.

Hiernaast links is een gesloten bolletje, in 't midden is er eentje, dat juist openspringt. Kleine bolletjes worden er met kracht uitgeslingerd; die barsten open en daaruit komt weer iets, dat wel wat op een slangetje lijkt. Dat verbazend fijne draadje beweegt zich door middel van eenige lange haren, die op verschillende plaatsen uitsteken, vrij snel voorwaarts. Het kronkelt door het vocht onder de voorkiem voorwaarts en gaat, rechtuit, rechtaan, naar een knobbeltje van de andere soort, dat jullie rechts kunt zien. Het slangetje komt dicht bij die flesch, het nadert meer en meer de opening die er van boven in is en verdwijnt door de hals. Andere slangetjes volgen, en dringen eveneens de flesch binnen. Ze duiken zoo diep ze kunnen, tot ze stooten tegen dat donkere balletje onder in de flesch. Ze leggen zich kalm tegen dat bolletje aan en.... alle leven schijnt voortaan uit de slangetjes, die zoo lustig kronkelden en voortkropen, geweken. Ze verdwijnen spoedig, ook voor 't best gewapende oog.

Maar nu begint straks dat bolletje te zwellen, het wordt een gevulde blaas, nog een poosje en het vlies scheurt; onder aan komt een worteltje te voorschijn, bovenaan verschijnt een kromgebogen pluimpje: de nieuwe varen is geboren.

De ronde bolletjes zijn al lang vergaan; de voorkiem kwijnt en verdwijnt, nadat ze alles, wat ze aan voedsel bezat, aan de jong-geborene heeft afgestaan, die nu zijn eigen fortuin moet zoeken. Ziedaar de geheele geschiedenis in het kort verteld; wat vindt jullie nu grooter wonder, jongens, de legende of de werkelijkheid?

Maar laten we onze tijd hier niet heelemaal verpraten, we hebben nog zoo veel te zien en na te gaan, en we moeten toch ook eens kijken, naar wat de anderen ondertusschen hebben uitgevoerd.