Pagina:Heimans&Thijsse1896DoorHetRietland1stEdition.djvu/281

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

255

Dat is klaar; nummer één gaat er van door. We deelen toch de uitgegraven buit samen.

Dit is een mooi hoekje. Hier hebben heel wat orchideeën gebloeid, en er zit veel vrucht aan ook. Nu kan ik je meteen heel gemakkelijk het onderscheid laten zien tusschen de beide purperroode veenorchideeën. Kijk, deze zullen we apart houden; en als we straks een duidelijk exemplaar van de andere soort vinden, kunnen we ze naast elkaar leggen.

Heb je daar veenmos met bolletjes er op? Kom, je kunt nu al wel raden wat dat zijn. Sporenhouders natuurlijk. Neem de loep er eens bij, misschien zijn al enkele opengesprongen; het deksel is er af en dan steken de tanden van het doosje naar alle zijden uit. (Zie blz. 259).

Roep jullie met je beiden eens even de mossenman hier; ik geloof dat dit een soort veenmos is, waar hij al lang naar gezocht heeft. Ginds bij dat hooge riet, zit hij op zijn latafel zijn boterham te eten.

Daar komen zij al aan; de jongens hebben vracht aan de kist, kijk ze eens zijwaarts overhellen.

"Zoo, heb je wat nieuws? Dat goedje? Maar dat is niets bijzonders; een heel ordinair soort van gewoon alledaagsch sphagnum; alleen bloeit het wat vroeg.

't Is net, of hier alles met de bloeitijd in de war is. Kijk ereis hier in de kist—maak eens open jongens—daar vind ik zooeven een polytrichumsoort met mutsjes, dus met sporenvrucht en vlak daarnaast dezelfde soort van dat haarmos, maar nog met antheridiën en in kleur.

"Waar die mutsjes op het mos vandaan komen?" Ja, jongelui, dat is een veel te ingewikkelde geschiedenis; ik zie geen kans, dat zoo maar ineens uit te leggen; daarvoor moet je al heel wat van de voortplanting van de cryptogamen weten.

O, zoo, heb jij ze al zoo iets van de varens verteld; nu,