Pagina:Heimans&Thijsse1896DoorHetRietland1stEdition.djvu/288

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

262

bedekt met een viltig waas, dat alleen uit zulke draden bestaat. Ziet men daar dan een poosje later mos groeien, dan weet niemand, hoe het daar gekomen is, behalve jullie en de lui, die het al lang wisten. En nu is het uit. Laat jullie mijnheer het nog maar eens oververtellen, als je het niet begrepen hebt.

Wou je nog wat vragen? Hoe die slangetjes zoo precies de weg weten naar de fleschjes, waar ze in moeten?

Ik dacht wel, dat je dit graag wou weten; dat heeft mij ook altijd nieuwsgierig gemaakt. Gelukkig weet ik het tegenwoordig ook, als het ten minste waar is, wat de professors in de botanie zeggen; maar dat zal wel, want die hebben het zelf ontdekt.

De fleschjes, de archigoniën, dat zijn dus bij de mossen en varens, wat bij de gewone bloemen stempels en vruchtbeginsels zijn, sturen boodschappers uit om de slangetjes te halen of ten minste de weg naar hun halsjes te wijzen; ik zal die dingen, die uit de antheridiën komen, nu ook maar slangetjes noemen; ik vind het anders, ja, ik zal maar zeggen: glad verkeerd, bang te zijn voor een vreemd woord; het was altijd op school mijn grootste plezier, vreemde woorden te mogen leeren.

Nu, die boodschappers uit de langhalzige fleschjes gaan natuurlijk niet te voet; ze moeten een vocht hebben om in te zwemmen of te drijven, en het zijn zelf ook weer vochten.

Die vochten, die lokmiddelen zou ik haast zeggen, zijn bij de varens een soort appelzuur,—die varens houden niet van zoet; bij de mossen worden de slangetjes aangelokt door suiker, dat zijn dus lekkerbekken.

Deze beide, door de stampers uitgescheiden stoffen, trekken slangetjes aan, alsof het magneet was.

Geloof je het niet? 't Is zóó waar, dat een geleerde deze slangetjes zelfs bij honderden in fijne buisjes heeft gelokt,