Pagina:Heimans&Thijsse1896DoorHetRietland1stEdition.djvu/43

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

25

nenste geheel massief is. Het omhulsel kunnen we met met eenige moeite eraf rollen. Het is een blad, dat onder aan de stengel vastzit. Daarbinnen zit weer een blad, daarbinnen nog een, en nog een, alle stijf om elkander gerold.

Naar binnen toe worden ze hoe langer hoe kleiner en smaller. Eindelijk is het bijna onmogelijk ze uiteen te rollen, maar toch zijn het telkens weer afzonderlijke bladeren, totdat we heheel binnenin een witgroen pluimpje vinden. Zoo is eigenlijk alles, wat het riet in de zomer worden zal, reeds aanwezig in de voorjaarsknop, welke in de vorige zomer gevormd werd, want in de winter groeit er niets.

Die knop nu doet van Maart tot Augustus niets anders dan zich uitstrekken. Het eene blad voor het andere na ontplooit zich, het stengeldeel tusschen de bladeren wordt langer en eindelijk komt in de nazomer de paarsche bloeipluim te voorschijn, waarmede de ontwikkeling eindigt.

Als nu de karekiet zijn nest bouwt, dan is het riet nog bezig zich uit te rekken en dat verschaft onze slimme klauteraar twee voordeelen te gelijk. Vooreerst wordt het nest door de groeiende stengels omhoog geheven en ten tweede worden de stengeldeelen boven het nest langer en rijker aan bladeren, zoodat eierdieven, die boven het rietwoud rondzwerven, niet zoo heel gemakkelijk kunnen zien, wat er te koop is.

Dat rijzen van het nest is zeer in het oogvallend, zoek maar eens een nest op, steek een stok ernaast in den grond en na een week kunt ge een verschil van wel een halve decimeter bemerken.

Maar nooit zult ge zien, dat het nest daalt, zooals sommige vogelkundigen (?) wel beweerd hebben. Die hebben er zelfs een aardig sprookje op verzonnen. Onlangs las ik nog in een dik en prachtig geïllustreerd vogelenboek het volgende gevoelvolle verhaal.