Pagina:Heimans&Thijsse1896DoorHetRietland1stEdition.djvu/51

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

33

de been te blijven en het hoofd boven water te houden; met een beetje toegeven lukt het hun meestal. Als er een flinke windvlaag langs de rietzoom strijkt, dan buigt zich alles, doch nauwelijks is het stil, of ieder staat weer zoo recht als een kaars. Dat komt, doordat ze alle licht, stevig en veerkrachtig zijn, en wel elk op zijn eigen manier. Hoe komt het b.v, dat die lange lischbladen, wel meer dan een meter groot, het zoo de heele zomer door in weer en wind aan de oeverrand kunnen uithouden? — Dezelfde bladeren, die in 't laatst van April voor den dag gekomen zijn, kunt gij, zonder kreuk of scheur, in September nog vinden.

Als gij er een wilt plukken, zult ge bemerken, dat ze niet alleen staan, maar in bundels van twaalf of meer tezamen. Ruk eens zoo'n bundel uit de bodem. Het gaat niet gemakkelijk, maar door regelmatig herhaalde rukjes bereikt ge uw doel wel, en ge hebt een bundel bladeren, wellicht nog met een dik stuk geelachtige "wortel" in de hand. Dat dikke geelachtige brok is natuurlijk weer eigenlijk geen wortel, maar evenals bij het riet een wortelstok. Uit die wortelstok ontspruiten naar beneden in de modder dikke witte wortelvezels; naar boven schieten de sabelbladen eruit omhoog.

Wij trekken zoo'n sabel eraf en nu zien we, dat de naar binnen gekeerde snede van het zwaard, een d.M, of zoo van de top af, in tweeën gespleten is. We kunnen een mes er tusschen steken.

Naar beneden toe wordt die splijting nog duidelijker, het lemmet is over zijn geheele lengte in tweeën verdeeld en de beide helften gaan naar beneden toe hoe langer hoe meer uiteen.

Tegelijk hiermee wordt het buitenste lemmer gedurig smaller, zoodat het blad onderaan zijn sabelvorm eindelijk geheel verliest en meer krijgt van een halve koker — de holle zijde naar binnen gekeerd. Nu zijn twee halve kokers samen

3