Pagina:Heimans&Thijsse1896DoorHetRietland1stEdition.djvu/61

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

43

heden in de eindelooze afwisseling van vlekkeloos reine melodie, zoo volkomen passend bij de blanke berken, de zilveren wilgen, de bonte bloemen en de effen stroom, waar de witte waterleliën ronddrijven.

En 's nachts, wanneer alles overgoten is met het heldere maanlicht, wanneer uit het elzenmoeras de geuren van kamperfoelie en witte orchis de lucht vervullen, lang nadat de plompbloemen zich gesloten hebben, dan laat de onvermoeide zanger nog zijn liefelijk gekweel weerklinken, alsof hij het wilde uitgalmen, dat zulk een nacht te schoon is, om slapend door te brengen. Slechts weinige uren rust gunt hij zich; 's morgens ontwaakt hij lang vòòr de leeuwerik, slechts even later dan de koekoek.

Maar ik lijk mijn vriend Young wel, zoo laat ik me door de vogels in beslag nemen: we zijn uitgegaan om lisschen te zien. Ik zie wel, dat ge graag een kijkje zoudt willen nemen in het nest van de rietzanger, doch daarvan zal ik u op de terugweg zooveel vertellen, als ge maar wilt.

Kijk nu maar naar de lischbloemen. Al dadelijk ziet ge, dat wij niet de eenige bezoekers zijn: een wolk van insecten zweeft om de gele bloemen heen. En niet alleen er òm; vele, de meeste, zijn zulke goede kennissen, dat zij tot binnen in de bloem worden toegelaten, waarheen zij uitstekend de weg schijnen te kennen.

Er schijnt haast ook bij te zijn, want alle komen aansuizen met een vervaarlijke snelheid, driftig gonzend. Daarbij sturen zij recht op een der drie groote bloembladen aan; vele staan dan eenige oogenblikken in de lucht stil, voordat ze zich neerzetten.

Als ze zoo zweven, bewegen hun vleugels zoo snel, dat ge ze niet zien kunt. Eenmaal op het blad aangeland, loopen zij regelrecht naar een soort van poortje bovenaan, waarin zij verdwijnen, om na eenige oogenblikken achteruit