Pagina:Heimans&Thijsse1896DoorHetRietland1stEdition.djvu/64

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

46

geborgen zat in zes ronde buizen, die onderin het bloemdek door zijn vergroeiing met de meeldraden ontstaan zijn.

Horizontale doorsnede van een lischbloem;
bij h de honigputten.

 

Die zes honigputten kunt ge nog duidelijker zien als ge een nieuwe bloem neemt, en die met uw zeer scherp zakmes (zooals ieder natuuronderzoeker er een bij zich moet dragen), vlak (waterpas) doorsnijdt een eindje boven het augurkje.

Nu we toch eenmaal aan het snijden zijn, maken we ook een dwarse doorsnede van het augurkje zelve. We krijgen dan een aardig figuurtje te zien met drie hokken, waaruit, als we een weinig knijpen, een menigte glasheldere bolletjes te voorschijn komen. Ik kan u nu alvast wel zeggen, dat dit later de zaden worden — op 't oogenblik heeten ze "eitjes". Ook weet ge nu, dat we het augurkje eigenlijk vruchtbeginsel moeten noemen. De zuil, die er middenop staat heet de stijl van de bloem, de drie poortgewelven zijn de stempels.

Vruchtbeginsel van lisch, horizontale doorsnee.