Pagina:Heimans&Thijsse1896DoorHetRietland1stEdition.djvu/65

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

47

Nu we zoo eenigszins weten, hoe de bloem in elkaar zit, kunnen we eens nagaan, wat al die gevleugelde bezoekers er komen uitvoeren. Het is de snoepers natuurlijk eenig en alleen om de honig te doen.

Maar het is niet aan alle vergund, daarvan te proeven. Menige vlieg of bij is al vol verlangen het duistere poortje ingekropen, maar onverrichter zake moeten terugkeeren. Want de zoete heerlijkheid ligt op de bodem van een donkere afgrond, en is alleen voor langtongen te bereiken. En die moeten nog oppassen, dat ze zich goed vasthouden en niet naar omlaag glibberen. Zoo zijn de kleine zwarte torretjes, die we zooeven in de honig vonden ook aan hun eind gekomen.

Wij moeten maar eens een zweefvlieg vangen en eens kijken, hoe hij het aanlegt. Ik heb u vroeger al eens gezegd, dat het niet gemakkelijk gaat, een zweefvlieg te vangen, en dat het van een karekiet heel wat list en behendigheid vereischt, om ze machtig te worden. Hier bij de lisch evenwel vangen wij ze zonder de minste moeite. We wachten maar even, tot er een onder het poortje gekropen is en pakken dan stempel en dekblad voorzichtig tusschen vinger en duim, want de vlieg zit er tusschen en wij willen hem niet beschadigen.

Dan snijden we dat deel van de bloem af en stoppen het in een glazen buisje, waarin een watje met chloroform zit. Het slachtoffer van onze weetgierigheid sterft daar een smartelooze en snelle dood. Na eenige oogenblikken halen wij hem te voorschijn. Het is een tamelijk kleine vlieg, roodbruin met zwart. De vleugels zijn lang, zij steken verder uit dan het achterlijf, en de kop heeft iets vogelachtigs; hij lijkt te eindigen in een snavel — een kippensnavel.

Die snavel is niet langer dan een paar mM. Dus, zegt ge, deze vlieg kan niet bij de honig komen, want al