Pagina:Heimans&Thijsse1896DoorHetRietland1stEdition.djvu/98

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

76

reden, dat ze al lang van stuifmeel voorzien waren, toen onze bovenste helft rijp werd, d.w.z. aan het stuiven kon gaan.

Nu willen we ook eens naar de bladeren kijken. We hebben indertijd onderzocht hoe de gele lisch ervoor zorgde, om zijn bladeren overeind te houden, en we zagen, dat hij het nog al aardig wist aan te leggen. De "doetebollen" doen echter in vindingrijkheid niet voor hem onder.

Zij hebben nog veel langer bladeren, die ook in bundels uit de wortelstok schijnen te komen. In werkelijkheid echter zitten al die bladeren vast aan dezelfde stengel, welks top de bloeiknodsen draagt, maar hun onderste deel is zoo verbreed en vergroeid, dat zij elkander geheel omvatten, en zoo met vereende krachten een stam vormen, die wel buigzaam en veerkrachtig is, maar stevig genoeg, om aan stroom en golven weerstand te bieden.

Het lange bovendeel der bandachtige bladeren is aan de binnenzijde hol, aan de buitenkant bol; de buitenste kromming is evenwel sterker dan de binnenste, waardoor het blad in 't midden veel dikker is dan aan de kanten. Dit kunt ge goed zien, als ge een blad dwars doorsnijdt: de doorsnee vertoont dan de vorm van een wassende maan—een maan van een dag of vier, om zoo te zeggen.

Meteen ziet ge nu, hoe het komt, dat de bladeren zoo licht zijn, want ze zijn hol, niet geheel en al hol, maar door zeer dunne schotjes en vloertjes verdeeld in een oneindig aantal kleine kamertjes, die alle leeg en droog zijn, want een waterplant duldt niet veel water in zijn binnenste.

Dit alles geeft het blad reeds eenige stijfheid, maar niet genoeg naar zijn zin. De top ervan groeit zoo, dat hij twee of driemaal om zichzelf gedraaid wordt en dat verschaft de meeste stevigheid. Probeer het maar eens met een strookje papier van een paar dM. lang en een cM. breed.