Pagina:Heimans&Thijsse1897HeiEnDennen1stEdition.djvu/119

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

105

de dichters haar beschrijven: een meisje van buitengewone schoonheid en ongeëvenaarde bekoorlijkheden. Want de mooie plant is altijd vastgegroeid aan turfachtige heuveltjes midden in de heidepoelen, zooals Andromeda zelf aan een rots in de zee. Net als de zee haar voeten bespoelde, zoo omgeeft het veenwater de wortels van de plant.

Evenals de bedroefde maagd haar blozend gelaat ter aarde keert en verbleekt van pijn en verdriet, zoo laat de roos- kleurige bloem het kopje hangen, wordt al bleeker en bleeker, en verdort.

Eindelijk komt Perseus, in de gedaante van de Zomer, droogt het omringende water uit en vernietigt zoo het monster.”

Ik had er haast bij gezegd "dan herleeft de plant en wordt mooier dan te voren,” want werkelijk bloeit Andro- meda in de droge nazomer vaak voor de tweede maal; ook hier op deze plek.

Ge zult de liefelijk roode bloem van Andromeda met zijn rose steeltje zeker even mooi vinden als Linnaeus, en heel gaarne een takje met knoppen van de poëtische plant mee- nemen, om thuis de bloemen te zien ontplooien, of nog liever een heele plant overbrengen. Ik geloof niet, dat ge er pleizier van zult hebben; al drie of vier keer heb ik het beproefd, en het is mij nooit gelukt. De afgesneden tak met bloemknoppen, krijgt wel open bloemen; ze blijven evenwel klein en worden wit als was; een rose kleur is haast niet te bespeuren; en bij mij heeft de plant ook nooit willen. wortelen, welke moeite ik er ook toe deed, Maar beproef het niettemin; wat aan de een niet gelukt, kan bij een ander wel slagen; ik zal het dit jaar ook nog eens probeeren.

Uitroeien zullen we de mooie plant hier niet; ga de heu- veltjes maar na; ge vindt er haast niet een, of zijn top