106
is begroeid met Andromeda; veel menigvuldiger dan met Oxycoccos. Een plant, om in de tuin over te brengen, moet ge uit een heel laag heuveltje voorzichtig losmaken, wart in de hooge belten zit de stengel, of de wortel (dat is niet uit te maken) meer dan een halve meter diep.
Let ook vooral op de bladeren. Die aan de zon bloot gesteld zijn, of in het water hangen, zijn sterk ingekruld; we hebben hier alweer met rolbladeren te doen. Wilt ge eens zien, hoe goed die werken? Duw dan dit takje met bladeren eens flink onder water. Ziet ge, de onderkant lijkt een lange zilveren parel, dat is de lucht die het blad onder water vast houdt. En zoek nu eens een deel van een takje, dat, tegen de zon en het water beschut, tusschen de wortels van de heuvel groeit. Daaraan zoekt ge tevergeefs naar een rolblad, het heeft zuiver platte bladeren, geen spoor van omrolling is er aan te bespeuren ; het had geen bescher- ming noodig.
Nu zijn we uitgerust voor de terugtocht. We springen weer van top op top; bereiken zoo de hooge drooge helling en kijken nog eens om naar het zonderling landje; dan met flinke stap de heide over. Bloemen zullen we maar niet meer zoeken, liefelijker of belangwekkender‘dan Andro- meda vinden wij er toch niet meer. De harige, ongestekelde kruipende brem, Genista pilosa, die hier de heide overvloedig met zijn goud besprenkelt, haalt er niet bij; bij de roode vlekken in de heide, waar thijm en calluna omstrikt en geworgd worden door de woekerende Cuscuta, het duivels- naaigaren, zullen we ons ook niet lang ophouden; we hebben een andere soort, die op dezelfde wijze leeft, vroeger al eens samen op brandnetels gevonden.
De vreemd gevormde Kruisbloem (Polygala) met zijn beide blauwe, of roode, of witte vleugeltjes aan de kelk, en zijn witte pluimpje aan de roode kroon, vinden we later in het