Pagina:Heimans&Thijsse1897HeiEnDennen1stEdition.djvu/13

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

7

mijn oog van haar af en ’t "goeie middag” heb ik misschien wel vergeten. ’t Was of ik op eens in een museum voor Natuurlijke Historie stond.

Op de tafel, op de kast, voor het venster, langs de wand, overal flesschen met dieren op sterk water, en doozen met glazen deksels, vol met vlinders en torren. Hier en daar hing aan een touwtje een gedroogde vleermuis te bengelen ; op plankjes zag ik hazelwormen en slangen bevestigd; overal in het rond dieren, en daartusschen in bloempotten; maar ook op glazen, in schotels, in kopjes en op drank- fleschjes levende, bloeiende planten.

Dat Kruiden-Marie alles opzettelijk voor de gelegenheid uitgestald had, vermoed ik wel, maar het overblufte mij; ik liep van het een naar het ander, keek dan in de eene, dan een andere doos; ik luisterde, tot ik er duizelig van werd, naar de vreemde namen van planten, torren en vlinders, die de oude vrouw mij noemde.

"Elke Zondag-morgen krijgt alles een flinke stof beurt,” begon Kruiden-Marie; "daarbij lees ik voor tijdverdrijf de namen, en zoo zoetjes aan leer ik mijn beestjes kennen, net zoo goed als de kruiden.”

Dit woord herinnerde mij eraan, dat ik eigenlijk gekomen was, om gedroogde planten en boeken met planten te zien; ik zei dat. De vrouw nam me mee naar een diepe kast in de muur, denkelijk vroeger voor bedstee bestemd. Daarin lagen hooge stapels papier, geel van ouderdom, en in pakken verdeeld door bordpapieren schotten. Zij nam er een groot pak uit en opende de bandjes.

"Kijk,” zei ze, "daar heb je nu allemaal planten, die hier in de buurt groeien; als je temet eens weer sukkelt met je boekje, dan kom je maar eens bij me; als ik zelf de vreemde naam niet weet, zoek ik hier ook altijd in, en vind ik buiten een plant, die er nog niet bij is, dan droog ik hem