15
Onophoudelijk stak het dier het stompe, zwarte en aan de top gespleten tongetje uit, als om te tasten naar het vreemde ding, dat hem het wegkruipen belette en hem zoo hoog boven de aarde hield.
"Dat gespleten tongetje, schijnt voor de menschen hier iets verschrikkelijks te zijn; daar zijn ze als de dood voor. Als ze dat bij een beest zien, raken ze ’t niet meer aan. Ik neem aan, de sterkste en vechtlustigste boer, al is hij half dronken, met dit beestje in mijn hand een uur ver voor mij uit te jagen, of hem van angst in het water te laten springen.
't Is eigenlijk onbegrijpelijk; nog nooit kan een mensch ook maar gebeten, laat staan vergiftigd zijn door zoo’n zacht en onschuldig diertje. Op een adder lijkt het nog minder, dan een schaap op een varken; en toch, je kunt het de menschen niet uitpraten, dat het een giftig en buiten- gewoon gevaarlijk dier is. Wie niet al te angstig is op het gezicht van ’t dier en een spade bij zich heeft, hakt het in stukjes. Vinden de plaggenstekers een nest met heel kleine jongen, dan weten ze niet, hoe gauw ze de wit- en zwarte slangen zullen plat slaan en met dorre hei bedekken. Die steken ze dan aan, en de asch strooien ze in de wind.
En in andere streken moet het nog erger zijn. Hier zeg- gen ze alleen maar dat het beest zoo venijnig is, dat het je op een afstand met gif bespuwen kan. Waar het je raakt ontstaan negen wonden, die negen jaar open blijven; en trap je er bij ongeluk een stuk, dan spat het vergif naar alle kanten rond.
Verderop naar de Westfaalsche grens loopen de menschen allemaal weg, als er een: "De Hartworm!” of "De Meiworm!” schreeuwt, en de voerman rijdt niet door, als er een hazel- worm over de zandweg kruipt; want raken hem de paar- den, dan springt hij ze tegen de kop en maakt ze blind, net als het dier zelf is.