Pagina:Heimans&Thijsse1897HeiEnDennen1stEdition.djvu/22

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

16

In andere streken heet de hazelworm niet giftig, maar daar is weer wat anders aan hem, dat niet pluis is. Een jager die hem in zijn geweer laadt, schiet nooit mis, en wie hem bij toeval met een voer hooi naar huis rijdt, vindt in dat zelfde jaar een verborgen schat.

Nog vreemder is het, wat sommige menschen gelooven: Wie, zonder het te weten van een hazelworm eet, kan op eenmaal de taal van de vogels verstaan.

Zoo heb ik een oude boer eens hooren beweren, dat zijn vader die kunst verstaan heeft.

"Mijn vader,” zei hij, "woonde indertijd in d’ Achterhoek in een streek met veel bosch en hei; hij was daar zooveel als jachtopzichter en hij meende zijn bosch en zijn veld op een prik te kennen. Maar op een erg heete zomerdag, toen hij half soezend met zijn geweer over de rug voortliep, bemerkte hij opeens, dat hij in een streek beland was, waar hij nooit eerder een voet had gezet.

Ongemerkt was hij verdwaald midden in manshooge struiken van jeneverbes, die hij tot zijn verwondering nooit eerder had gezien. De struiken hadden allerlei zonderlinge vormen, de een leek wel een kerkje met een toren, een ander een hooge tafel met pooten, een derde een priëel, een vierde zou je uit de verte voor een groot, liggend dier met horens hebben aangezien.

Nu zie je hier en daar wel vaker jeneverbessen, die aller- raarste vormen hebben, en dat maakte mijn vader ook niet van streek. Maar de struiken werden al hooger en hooger, ze stonden hoe langer hoe dichter bij elkaar; tot hij opeens op een plek kwam, waar een menigte groote hazelaars wild dooreengroeiden. De stammen waren zoo dik als een mans- been en vol gaten en scheuren.

Toen werd het mijn vader al te eng; overal om hem heen begon het te schuffelen en te ritselen; de plek was