Pagina:Heimans&Thijsse1897HeiEnDennen1stEdition.djvu/23

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

17

zeker vol hazelwormen en toch kreeg hij er niet één te zien.

In zijn angst drong hij rechtuit-rechtaan, zoo gauw hij kon, door de jeneverbessen en de hazelaars heen. Eindelijk kwam hij op een open plek, en zag een huisje, dat hij ook nooit eerder had opgemerkt.

Het was erg ouderwetsch en ’t zag er uit, of er in geen honderd jaar een mensch in of uit was gegaan. Mijn vader had zoo'n honger en dorst, dat hij het er maar op waagde en toen hij dichter bij kwam, zag hij op een grasveld naast het huis een groote, witte geit grazen. Het beest had zulk lang haar, dat het over de grond sleepte, en toch was het als sneeuw zoo wit. Het vrat rustig door, net of het niemand had zien aankomen.

De deur stond op een kier en mijn vader ging naar bin- nen. Er was geen mensch in huis; een hooge staanklok, met maan en sterren in het bovenstuk, tikte hardop en een roodborstje zat op een tafel te fluiten; alle meubels waren heel ouderwetsch en toch zoo goed als nieuw.

Mijn vader riep: "volk!" maar er kwam niemand, toen ging hij naar ’t venster; hij tilde de witte franje van het gordijn even op en zag achter het huis een oude man bezig met grasknippen.

De man droeg een kniebroek met. zwarte kousen, en lage schoenen met zilveren gespen; hij had roode hennepzeelen aan over een grijs wollen hemd; zijn lang haar was net witte vlok- zijde, waar de zon op scheen; en achter op het hoofd, droeg hij een zwart fluweelen mutsje met een lange kwast van koorden.

Mijn vader tikte tegen het glas; de man legde heel bedaard de grasschaar neer en kwam langzaam binnen met de muts in de hand.

"Ik wou zoo graag wat te eten en te drinken hebben!” zei mijn vader, "kun je me niet helpen? God zal u loonen!” want hij durfde geen geld bieden.

2