29
Vlak er bij is een stuk van de bodem drie, vier meters lang en breed bedekt met een vlak, dennengroen kleedje, waarop alweer ontelbare roosjes bloeien. Klein zijn ze, dat is waar, maar mooi toch wel, en zoo dicht opeen, dat er tusschen elke twee van die helder paarsroode mosbloempjes, nog nauwelijks eentje geschoven kon worden.
Neem een stukje mee van een hand grootte, één stukje met die roode roosjes en een met oranjemutsjes en zet het thuis op een plat bord voor het venster; dagen, neen maanden lang kunt ge er plezier van hebben, als ge voor vocht en lucht zorgt, en waakt tegen te felle zonneschijn.
Die roode, lage bloempjes en die oranjevruchten op roode stelen hooren bij elkaar; het zijn tweeërlei planten van dezelfde soort; de bloempjes zijn eigenlijk geen bloemen en de vruchten geen vruchten, maar laten we vandaag maar eerst eens oppervlakkig kijken, wat de heide al in ’t vroege voorjaar voor moois geeft; wie van het bloeien van dit haarmos (Polytrichum) het fijne weten wil, moet het maar weer opzoeken in "Door ’t Rietland;” daar is dat uitvoerig be- schreven en geteekend.
Wel hebben we hier een andere soort van haarmos; maar wat kan het u ook schelen, of het Polytrichum juniperinum, of urnigerum, of piliferum is? ’t Is mooi; dat zal ieder zeggen, die het ziet, mooi van vorm, mooi van tint. Kijk, daar is de bodem heel anders gekleurd. Bruin- rood. Laten we maar eens kijken. Hier wordt de kleur bepaald door een woud van dunne stammetjes zoo lang als een speld; ze staan veel dichter opeen dan het haarmos; die onafzienbare massa dicht opeen gedrongen stammetjes doen denken aan een ouderwetsch aangelegd dennenbosch in miniatuur, waar haast geen mensch tusschen twee stam- men door kan.
Als ge goed kijkt, bemerkt ge, dat ook dit mos vruchten