55
maar niet bang, het bijt niet! ’t Is niet eens een slang, niets anders dan een dood-onschuldig hagedisje.
Pas op, laat het niet weer ontsnappen; die diertjes glippen tusschen de vingers door als een aal, en toch zijn ze zoo droog als kurk, volstrekt niet vies om aan te pakken, maar glad zijn ze. Ge hebt daar de kleine hagedis, Lacerta vivipara, een lief en zacht beestje; kijkt eens wat een angstige oogjes; zijn buikje is oranje-rood met zwarte vlekken. Thuis zullen we het beestje wel nader bekijken, berg hem maar in een van uw doosjes met wat mos. Voorzichtig er mee, de staart breekt licht af.
Nu moesten we ook nog de andere, groote hagedis vangen. Veel kans is daar evenwel niet op, al is het de beste tijd van het jaar. Voor de gewone hagedis speelt vandaag de zon te vaak verstoppertje; die moet zich kunnen koesteren, anders blijft hij liever in zijn hol.
De kleine, die we nu hebben, kan beter tegen vocht en koude, dat zult ge wel merken, als ge de beide soorten in een terrarium hebt en ze met lust bestudeert. Zoo'n veen- plas als we hier voor ons hebben, is het lievelingsoord van Lacerta vivipara, en we zullen er wel meer aantreffen. De andere, Lacerta agilis, houdt meer van droge, losse heigrond.
We zijn nu wel uitgerust, laten we opstappen ; de heuvels gaan we over.
Wat is dat daar in de verte, op de rand van die hoog:- vlakte? Een fort met wallen, kanteelen en torens? Het lijkt werkelijk wel zoo. Laten we ’t eens van nabij gaan bezien.
Onder het naderen verdwijnt de begoocheling. Het zijn boompjes, groene dichte heesters van de allergrilligste vormen. Hier rijzen vlak naast elkaar drie torentjes uit een dikke grondlaag op; daar zijn de struiken zoo zuiver vierkant en afgeplat aan de zijden, dat het er veel van heeft, of ze met