Naar inhoud springen

Pagina:Heimans&Thijsse1897HeiEnDennen1stEdition.djvu/66

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

56

de schaar beknipt zijn; ginds rijst een zuil met een bolle koepel; nog verder schijnt een kerk met stompe torens te staan, en daar bij die hooge den, is dat niet juist een liggende koe, met duidelijke horens?

We zijn hier in de jeneverbessen verdwaald; al deze zonderling gevormde struiken zijn juniperus-planten. Ze blijven ’s winters groen, net als sparren en dennen. Het zijn dan ook naaldboomen, coniferen, al zult ge tevergeefs naar kegels zoeken.

Wel vindt ge er in ’t voorjaar groene en blauwe bessen aan. De blauwe bessen zijn al twee jaar oud, die zijn al een poos rijp, de groene zijn van 't vorig jaar. De bloemen, waaruit die vruchten ontstaan, kunt ge nu al wel vinden in de bladhoeken tusschen de spitse naalden en de stengel. Het zijn nu nog knoppen, maar ook als ze open staan, vallen ze niet bijzonder in het oog.

Op elk blad of naald bemerkt ge aan de bovenzijde een breede, witte streep; daaraan is de jeneverbes altijd gemak- kelijk te herkennen. Een tak afsnijden, om thuis op water te zetten is makkelijker voorgenomen, dan uitgevoerd. De naalden loopen uit in geduchte stekels, die u gevoelig door de huid boren, als ge niet uiterst voorzichtig toetast. Zoo'n jeneverbes is een nijdig heer; en zijn ongenaakbaarheid komt hem hier, waar vraatzuchtige schapen huishouden, goed te pas; die zouden anders niet veel van de jonge spruiten over laten. Toch, bij vorst, als de takken slap neerhangen, weten de schapen en geiten er wel aan te komen; zoover ze reiken kunnen snappen ze de jonge spruiten weg; en als de vorst lang duurt bij zeer droge wind, sterven ook veel jonge takken af; de oude loopen dan onderaan sterk uit en daardoor ontstaat zeer vaak dat grillige fatsoen.

Zoo ’n hoog, zandig heideveld, met talrijke jeneverstruiken van allerlei vorm dicht bijeen, vindt ge op verschillende