Pagina:Heimans&Thijsse1897HeiEnDennen1stEdition.djvu/90

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

76

Hoe gemakkelijk hebben we het daarentegen hier met onze pinguicula’s onder de stolp. Komt er een uurtje vrij, waarin we niet weten wat te doen, dan gaan we maar eens even kijken, of we er iets opmerkelijks aan kunnen waarnemen.

En dat is bij deze vetkruid-plantjes al in hooge mate het geval. Blad en bloem beide zijn heel merkwaardig, want we hebben hier een inlandsche, vleeschetende plant. Kijkt ge van boven met het bloote oog op een pinguicula-blad, dan treft u al dadelijk het vreemde, nat-glimmende voorkomen er van; de onderkant is glad en droog.

Als ge goede oogen hebt, of u van een loep hebt voorzien, bemerkt ge op de huid van het blad tallooze parelende droppeltjes vocht. Offer nu eens een groot blad, dat plat op het mos of de turf ligt, aan uw weetgierigheid op. Snijd het met een zeer scherp mes dwars door en kijk eens goed op de dwarse doorsnede, daar bemerkt ge knop- pen op steeltjes, net paddestoelen, die met het bloote oog nog juist eventjes te zien zijn.

t Is niet onverschillig, waar ge het blad doorsnijdt; want niet overal ontdekt ge juist paddestoel-vormige knopjes. Wilt ge u daarvan overtuigen, neem dan eens een smal strookje over de heele lengte en trek er de opperhuid af; leg deze onder een sterk vergrootglas, dan kunt ge, door voorzichtig de reep huid onder het microscoop te verschuiven, van voor naar achter de paddestoeltjes langzamerhand zien veranderen van vorm; ze gaan over in kegels, die eerst uit drie, verderop uit vijf of meer deelen bestaan, waarvan het onderste het dikste is. Op de teekening vindt ge dit voorge- steld, zooals ik het zag.

Hebt ge een echt microscoop, dan ontdekt ge stellig op de bovenzijde van het blad tusschen de groote knoppen, nog heel kleine stervormige knopjes op zeer korte stelen.