Pagina:Heimans&Thijsse1897HeiEnDennen1stEdition.djvu/92

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

78

De kleine stukjes eiwit, die ge in de vorm van dobbelsteentjes kunt snijden, worden rond; ze verliezen hun scherpe kanten, en de allerkleinste verdwijnen geheel onder de rand, die zich naar binnen langzaam en gestadig omrolt. Door die omrolling worden meteen de grootere stukjes, die niet door de rand gepakt kunnen worden, een weinig verder naar het midden geschoven.

Komt ge de volgende morgen weer kijken, dan is al het vleesch en het eiwit tot een vloeistof geworden, die lang- zamerhand door het blad ingezogen wordt, tegelijk met het vocht, dat het blad eerst had afgescheiden. De rand krult nu ook weer terug, zoodat het blad, dat voor waarneming heeft gediend, er na ongeveer vier-en-twintig uur weer net zoo uitziet als te voren.

Laat ge uw schotel met pinguicula’s bij stil en zonnig weer 's middags weer een poosje open staan (als ’t niet waait, komt er weinig stof op) dan kunt ge er talrijke kleine vliegjes, mugjes, spinnetjes op vinden, ook fijne zaadkorreltjes en blaadjes van het mos en ’t heidekruid, dat er rondom staat. Al die levende voorwerpjes worden door het vetblad vastgehouden, gedood en... verteerd.

Want dat is het. Het vocht, dat het vetblad afscheidt, wanneer er verteerbaar voedsel op geraakt, komt bijna geheel overeen met ons maagzuur, dat immers ook tot vertering van onze spijzen dient.

Dat het werkelijk een zuur is, daarvan kunt ge u gemak- kelijk overtuigen.

Als ge nog op school zijt, of u nog goed herinnert, wat ge daar geleerd hebt, weet gij wel, dat blauw lakmoespapier door zuren rood wordt gekleurd. Legt ge nu eenige kleine vezels of stukjes van zulk blauw papier op een pinguicula- blad, dat wel eenigszins vochtig is, maar niet bezig, plant- aardig of dierlijk voedsel te gebruiken, dan merkt ge geen