Pagina:Heimans&Thijsse1897HeiEnDennen1stEdition.djvu/93

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

79

verandering. Doch zoodra scheidt het blaadje vocht af, rondom een stukje eiwit of vleesch of iets anders, dat het verteren kan, dan kleurt het vocht, waarin dat voedsel langzaam oplost, uw blauw papiertje rood.

Waar pinguicula groeit, is drosera niet ver af. Net als de zonnedauw groeit het op een bodem met weinig stikstof, die de planten toch broodnoodig hebben, om te kunnen leven. Welnu, die stikstof nemen ze op uit de diertjes, die ze vangen met hun kleverige bladeren. De wortels van drosera en pinguicula zijn dan ook van weinig beteekenis, een stuk of wat dunne, haast niet vertakte draadjes. Daarom behoeft ge ook geen dikke kluit uit te steken, als ge ze mee wilt nemen. Ze voeden zich beide met levende dieren; pinguicula bovendien nog met planten.

Probeert ge uw pinguicula te foppen met een splintertje glas of een steentje, dan zult ge merken, dat het zich niet lang laat beetnemen. De inkrulling van de rand is haast niet te bespeuren en er wordt heel weinig vocht afgescheiden. Neem maar eens twee bladen; op het eene legt ge voor- zichtig eenige zandkorrels, een schilfertje steen of porcelein; op het andere een droppeltje sterk vleeschnat (niet te koud) dan zult ge eens een verschil zien in de uitwerking.

Deze merkwaardige bijzonderheden van het vetblad zijn nog niet zoo heel lang bekend. Voornamelijk Darwin heeft er zich een tijd lang mee bezig gehouden. Hij nam een groot aantal proeven met allerlei levende en doode stoffen, die hij zijn pinguicula’s te eten gaf, en hij heeft er een massa overgeschreven.

Toch werd al lang voor Darwin gebruik gemaakt van de zure eigenschappen van het vocht der vetkruidbladeren. Al sedert honderden jaren stremmen de Laplanders hun melk, door ze over pinguicula-bladeren te gieten; de melk wordt daardoor een taaie, deegachtige stof, die bekend is onder de