Naar inhoud springen

Pagina:Heimans&Thijsse1897HeiEnDennen1stEdition.djvu/94

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

80

naam van tjutmilk, en die ze gaarne gebruiken. Hebben ze maar eerst een weinigje melk met pinguicula-vocht dik gemaakt, dan kunnen ze groote hoeveelheden geiten- of rendiermelk tot tjutmilk maken, door er een lepeltje van de eerst bereide bij te voegen.

Dit gaat dus zoowat op dezelfde wijze als het bereiden van zuurdeeg.

Ook de Zwitsersche boeren gebruikten al sedert onheug- lijke tijden pinguicula-bladeren, om wonden te genezen, die soms aan de tepels hunner koeien ontstaan. De zuren van de pinguicula-bladeren beletten of genezen de ontsteking van de wond; ze werken als carbol of boorzuur; het vocht is een anti- septicum, zooals de geleerde term luidt; het doodt de mierosco- pische plantjes of diertjes, die wond-ontsteking veroorzaken.

Het plantje, dat daartoe in de Alpen gebruikt werd en dat daar misschien nog wel dienst doet, heeft gele bloemen, maar de bladeren verschillen niet of nauwelijks van onze inlandsche pinguicula. Die gele bloemen zijn bijzonder merkwaardig, doordat ook zij, net als de bladeren, kleine insecten, die komen snoepen, vangen en opeten. Het heele plantje is een echte vliegenval.

Bij ons doet de bloem dit niet. Die is paars; precies de tint van het welriekend viooltje. De kinderen in de achter- hoek van Overijsel en Gelderland noemen ze dan ook wel kleverige viooltjes; de bloem lijkt voor het overige al heel weinig op een viooltje, maar kinderen: kijken zoo nauw niet.

Het bloempje, al is het niet zoo buitengewoon merk- waardig als dat van de pinguicula uit de Alpen, is toch een nauwkeurige bekijking wel waard.

Van buiten is er anders weinig aan te zien; het heeft net als het vlasleeuwenbekje en het viooltje een puntige zak, een spoor, aan de achterzijde, waarin honing wordt afgescheiden. De voorzijde van het bloempje, de bek, heeft