Pagina:Heimans&Thijsse1897HeiEnDennen1stEdition.djvu/99

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

85

moet ze beide meenemen, anders komt ge met het deter- mineeren in geen uur klaar. Zie, boven het witte roosje steken bruingele tonnetjes uit, op lange stelen; dat zijn de meeldraden. Elk tonnetje hoort bij een bloem; want wat ge op het eerste gezicht voor één bloempje houdt, is een heele verzameling; soms zijn er wel twintig bijeen. In het roode bloempje ziet ge bij nauwlettend toezien een menigte fijne witte draadjes omhoog staan, dat zijn de stampers; alweer zooveel stampers zooveel bloemen. ’t Is er net mee, als met paardebloem en madeliefje; dat zijn ook eigenlijk goed ge- vulde bloemenmandjes. Wat aan ons "rozenkransje” de kleur geeft, zijn niet de bloemen, maar de omwindselbladeren; dus het mandje zelf is rood of wit.

Dit roerkruid heeft meestal zijn meeldraad en stempel- bloemen op verschillende plantjes, die aan ’t verschil in kleur te kennen zijn; soms evenwel kan u de kleur foppen.

Misschien weet ge, dat het Edelweisz, de beroemde alpen- plant in ’t latijn "gnaphalium” heet. Welnu, dit frissche, kleine heideplantje is ook een gnaphalium-soort, gnaphalium dióicum. De tweede naam duidt aan dat meeldraden en stampers niet op dezelfde plant voorkomen; tweehuizig heeten zulke planten; de brandnetel, Urtica dioicum, heeft om dezelfde reden ook deze zelfde bijnaam.

Ge ziet, dat evenals bij het Edelweisz, de blaadjes en bloemstelen met vilt bekleed zijn; maar hier komt dit lang zoo sterk niet uit. Ook zijn bij dit Nederlandsch Edelweisz de lange lepelvormige blaadjes, die bijna plat op de warme, droge heibodem liggen, alleen aan de onderzijde viltig; de smalle, langwerpige blaadjes, die langs de bloemsteel staan, zijn meest geheel en al met vilt bedekt, en ook de steel zelf is viltig.

Het overplanten in de tuin of in ’t terrarium lukt niet best, en dit is jammer, want het is een karakteristiek